MENU

‘Geen woning, Geen kroning’ – Een dag om nooit...

Unseen 2013 maakt deelnemende galeries bekend.

april 23, 2013 reageren (0) Views: 5608 Life redactie blvd

Tommy Wieringa – Het ‘eenvoudige leven’ van een literair grootmeester

De jonge portier van het Conservatorium hotel heeft me al nerveus verzocht in de lobby plaats te nemen. “Wilt u hier niet zo blijven posten, dat maakt de andere gasten onrustig.”Dan verschijnt de schrijver eindelijk! Een lange, vetloze man met een guitige blik.Tommy Wieringa verontschuldigt zich vriendelijk en snaaks tegelijk. Ja, laten we een rustiger plek zoeken. Een zitje met twee clubfauteuils in een gang lijkt geschikt, al horen we nogal robuuste klanken uit de aangrenzende bar komen. Hij is uitgehongerd. “We willen graag twaalf bitterballen!” declameert hij plechtig tegen een meisje in zwart uniform, met de nadruk op ‘twaalf’. Het klinkt als een vorm van bijbelse getallenmystiek. Het is duidelijk: ik ben in een Tommy Wieringa-state of mind.

Turboaanstekers & typemachines
Dit zijn de namen is met tromgeroffel ontvangen. De schrijver, wiens boeken inmiddels in vijftien talen zijn vertaald, geldt terecht als een van de belangrijkste auteurs van ons taalgebied. Hij formuleert zoals je zou verwachten: bedachtzaam en elegant, majestueus bijna. Interview na interview heeft hij al gegeven na de verschijning van zijn boek, over van alles en nog wat, van het vegetarisme als wraakoefening tot de vrouwen in zijn leven, maar over literatuur ging het zelden. Laat staan over zijn diepere drijfveren. De fotosessie heeft hem eraan herinnerd dat hij op de middelbare school acteur wilde worden. “Dat was het domein van de droom.” Maar hij ging geschiedenis studeren, want “ik was overgekwalificeerd voor de toneelschool.” Hij parafraseert zijn docent Ruslandistiek Hans van Koningsbrugge, die over zijn papers zei: “Dit is fantastisch, dit wil ik lezen, zo wil ik dat geschiedenis geschreven wordt!” Alle andere docenten vonden zijn papers maar niks. “Toen ben ik opgehouden met die studie. Ik dacht: ik ga schrijven. Zo ben ik aanstekerverkoper geworden. Ik verkocht een speciaal soort aansteker, de turboaansteker, door heel Europa. Van Triëst tot Stettin, als het ware. In die tijd kocht ik in elke stad typemachines. Ik had een hele batterij van die dingen, maar geen huis om ze neer te zetten, want ik woonde bij mijn vriendin in haar kamertje in Utrecht. Ik leefde uit een tas, een tas met The Striding Man erop. Die had ik gekregen tijdens mijn stage bij het tijdschrift MAN, toen ik aan de Johnny Walker Experience meedeed. Ik ben toen nog wel naar de School voor Journalistiek gegaan, maar ik was al veel te oud, dus ik moest mijn studie zelf betalen.” Ja, het is allemaal echt gebeurd. Ook dat van die aanstekers.

Zenuwachtige natuur
Een ander meisje in een zwart uniform meldt zich. “De bitterballen komen eraan”, zegt ze. “Wilt u alvast wat drinken?” “Doe mij maar een witte wijn”, antwoordt de schrijver. “Een chardonnay of een sancerre?” vraagt het meisje. “Doe maar een friszure, licht mineralerige wijn.” Confuus druipt het meisje af, tot sardonisch genoegen van de schrijver. Nu passeert een kromgebogen personeelslid dat een kooi op wielen voortduwt. Misschien op weg naar de selectie van Manchester City, die hier zojuist, voor de jammerlijk verloren wedstrijd tegen Ajax in de Champions League, heeft gedineerd in een hermetisch afgeschermd deel van het hotel. “De speler die vandaag driemaal een kans voor open doel mist, wordt daarin afgevoerd”, profeteert Wieringa. “Als de wederdopers wordt hij vervolgens opgehangen aan de gevel van het Conservatorium Hotel.” Hij buigt voorover: “En jij dacht dat dit een lekker rustig plekje was?” Verderop horen we metalen dienbladen op de grond kletteren. Ik vraag hem of de goede kritieken op zijn roman hem hebben opgelucht. Jazeker, zegt hij. “Het vergt al je inzet, al je talent en al je energie om een boek te maken, en als daar dan lullig op wordt gereageerd, dan laat mij dat niet onberoerd. Er kan veel misgaan in de interpretatie van een boek, het is een heel precaire zaak. Ik zou natuurlijk het liefst volstrekt stoïcijns zijn, en ik ken schrijvers die dat zijn, die maken iets en gaan onbewogen door naar het volgende. Het zijn er overigens vrijwel nul. Ik ken er precies één: A.L. Snijders. Ik denk dat iedere maker een gespannen houding heeft als zijn werk verschijnt. Ik lees niet veel recensies hoor, ik wil alleen horen wat de emotionele kleur van het oordeel is. Mijn vrouw leest alles. Dan vraag ik: ‘Hoe was-ie?’ En dan zegt zij: ‘Wel goed, maar…’ Of: ‘Right for the wrong reasons.’ Ik heb er misschien een te zenuwachtige natuur voor om dat allemaal te lezen, en het is ook zoveel.”

Heilig monster
In Dit zijn de namen leidt de uitgebluste, corrupte politiecommissaris Pontus Beg een illusieloos bestaan in het fictieve Michailopol, tot hij ontdekt dat hij misschien van Joodse afkomst is. Met de enig overgebleven Jood, een stokoude rabbijn, verdiept hij zich gretig in zijn roots. Op een dag arriveert een groep naamloze vluchtelingen na een barre tocht in de stad, met het hoofd van een van hen – een zwarte man – in de bagage. Dat leidt tot een confrontatie met de politiecommissaris. Hij vermoedt een misdrijf, tot hij erachter komt dat er sprake is van een soort religieuze eredienst. Een bepaald niet-alledaags verhaal. Waarom heeft Wieringa het geschreven? “Een van mijn drijfveren is dat ik de kiem van een geloof wilde blootleggen”, legt hij uit. “Het heilige moment waarop de radeloosheid en de wanhoop van een groep mensen die zoeken naar het beloofde land maar dat niet vinden, overgaat in een geloof. Het geloof in een fetisj, een beeld, een ding, een symbool. Ik wilde onderzoeken of ik aannemelijk kon maken dat de zwarte man, op wie eerst hun haat en later hun verlangen zich richt, uiteindelijk het voorwerp wordt van hun aanbidding. De Franse filosoof René Girard heeft daar ook over geschreven. Hij stelt dat aan de basis van veel soorten geloof een monster ligt, een monster dat heilig wordt. Het monster moet sterven, zodat uit zijn sterven weer nieuw leven kan kiemen. Zoals Jezus Christus sterft aan een kruis dat de levensboom wordt genoemd.”

Maar je schreef een roman, geen traktaat over het ontstaan van een nieuw geloof.
“Dat is waar. Caesarion, Joe Speedboot en ook Alles over Tristan gaan vooral over de dynamiek van menselijke verhoudingen. Dit boek is veel meer een onderzoek. Meer dan voorheen zijn de figuren pionnen in een spel dat ik heb opgezet. Thomas Rosenboom heeft de metafoor van de schrijver als schaker ook gebruikt. Je zit alleen achter een bord en schaakt tegen jezelf. Je wisselt voortdurend van stoel en van personage. Je moet ver vooruitdenken en niets laten gebeuren dat niet tot het doel leidt.”

De figuur van Pontus Beg lijkt uit een Scandinavische detective weggelopen.
“Ja, er is ook een Scandinavische inspecteur die Beck heet. Dat wist ik niet, hoor. Zodra je een oude politie-inspecteur ten tonele voert, kom je automatisch in een paar hele nuttige policier-achtige clichés terecht. Dat gaat vanzelf, en daar heb ik ook plezier in. Net als een oudere journalist automatisch een Koos Tak wordt, met de rozetjes van drankzucht op zijn wangen.” _Schrijf je een roman ook vanuit een persoonlijk ervaren tekort? Hij glimlacht meewarig en antwoordt bedachtzaam als altijd: “Als de verborgen bedoeling van deze vraag is of ik zelf een verlangen voel naar een geloof, dan is het antwoord een hartgrondig nee. Ik ben zo bijgelovig als wat, maar dat is dan ook de enige richting die mijn angst neemt. En het verlangen naar een geloof heb ik ook niet. Nee, zo min als ik in mijn werk wil voortbestaan, wil ik na de dood voortleven. Ik heb geen enkel verlangen naar verlossing.”

Je bent ook geen schrijver die inhaakt op de actualiteit.
Hij glimlacht opnieuw. “Dit verhaal begon een jaar of dertien geleden met een krantenknipsel waarin ik las dat een groep vluchtelingen in de Oekraïense steppe na wekenlang zwerven helemaal uitgehongerd, wanhopig en bijna dood in een stad aankwam. Daar kwamen ze erachter dat ze nooit de grens waren gepasseerd, terwijl de mensensmokkelaars bij wie ze hun lot in handen hadden gelegd hen dat wel hadden wijsgemaakt. Ze droegen een van hen bij zich, gestorven, in doeken gewikkeld. Dat was het raadsel van dat krantenbericht. Wie was dat? Waarom hadden ze hun laatste krachten aangesproken om dat lijk met zich mee te dragen? Toen dacht ik: daar zit een roman in. Dat is mijn Ka’aba, mijn zwarte heilige steen, mijn mysterie. De helletocht van zo’n groep, en dan de nachtmerrie van de eeuwige wederkeer. Je bent nog altijd in hetzelfde land, alles begint weer van voren af aan.”

Een Griekse tragedie.
Hij knikt. “De vergeefsheid van dat streven en die ongelooflijke levensdrift van mensen die op weg gaan en hun leven doormidden knippen, alles achterlaten om het elders beter te krijgen. Zie maar eens iets te verzinnen dat voor ons zo belangrijk is dat we dat zouden doen. Het heel diep ervaren verlangen om te ontsnappen aan je afkomst, je geboorte, je lot, je land waar geen enkele verbetering denkbaar is, dat zie ik als ik naar migranten kijk. Ik heb een tijdje vrijwilligerswerk gedaan op een detentieboot in Zaandam. Daar was een vluchteling bij die een gat in de badkamervloer aan het hakken was om te ontsnappen. Hij had geen idee meer waar hij zich bevond.”

Je schrijft niet vanuit je eigen persoon, maar vanuit een drang om verhalen te vertellen?
“Nou, als we gaan peuren, dan heeft het natuurlijk álles met de persoon van de schrijver te maken. Een jaar of twee, drie geleden deed ik mee aan Verborgen Verleden. Dat televisieprogramma volgt iemand als ik, Youri Mulder of Monique van de Ven op zoek naar een verborgen aspect in de familiegeschiedenis. Bij mij bleek dat een heel bijzondere geschiedenis te zijn, namelijk dat de hele familie van mijn overgrootvader, minus hijzelf, in het midden van de negentiende eeuw de oversteek heeft gewaagd naar de VS. Van al die Wiersema’s, de familie van mijn moeder, is er niet één achtergebleven, behalve Eppe, de vader van mijn grootvader. Vanuit het plaatsje Burum, naast Delfzijl onder de Groningse waddijk, zijn ze vertrokken. Arme dagloners uit de Groningse klei. Alle grafstenen in Amerika staan er nog. Zo vond ik de grafsteen van de eerste vertrekker, Tamme Wiersema. Mijn grootvader Tammo is naar hem vernoemd, en ik ben weer naar hem vernoemd, als Tommy. Dus ik ben als nakomeling van de enige achterblijver vernoemd naar de eerste vertrekker. Toen begreep ik dat mijn eigen familiegeschiedenis ook deel uitmaakt van de rode, gele en blauwe pijlen die alle kanten opwijzen op die oude aardrijkskundige kaarten. De migratiestromen van de Hunnen, de Gothen, de Romeinen en al die andere volkeren waar ik als jongen zo gefascineerd naar had gekeken.”

Is het je fascinatie voor reizen en exotische oorden die ervoor zorgt dat jij nooit een boek zult schrijven over een bijstandstrekker in Bussum-Zuid? 
“Laat ik zeggen dat het toch wat illusieloze realisme van een bepaalde stroming in de Nederlandse literatuur me niet heel erg interesseert”, zegt hij meesmuilend. Een jongen in een zwart uniform komt voorbij. “Meneer, we hebben drie kwartier geleden twaalf bitterballen besteld…”, zegt Wieringa, en als de jongen weer is verdwenen, vervolgt hij: “De Hooiberg op Aruba, het eiland waar ik ben opgegroeid, is 165 meter hoog. Op heldere dagen kun je Venezuela zien liggen en met een hele goede verrekijker of telescoop kun je misschien ook de kust van Colombia zien, de kust van Macondo, de wereld van schrijver Gabriel García Márquez. Dat ik daar in mijn jeugdjaren zo dicht bij in de buurt heb geleefd, ik stel me voor dat…” De jonge ober is terug. “Er is helaas een fout ontstaan in het computersysteem. Wilt u de bitterballen alsnog?” “Ja-ha!” De bitterballen zijn hier computergestuurd, constateer ik. “Die komen uit de printer”, beaamt hij, en gaat verder: “Na de verschijning van Joe Speedboot stond er een interview met me in een krant, met als kop: ‘Márquez in de polder’. Márquez zei zelf: ik heb nog nooit een woord, een zin geschreven die niet zijn wortels in de realiteit heeft. Dat vind ik heel belangrijk. Zomaar iets verzinnen heeft geen betekenis. Als ik schrijf over twee joden in Michailopol die elkaar haten, dan is dat een echo van een bericht over de twee laatste joden van Kabul die elkaar zo’n beetje naar het leven stonden. Toen de een dood ging, zei de ander: ‘Ik ben blij dat ’ie dood is, het was echt een rotzak!’ De laatste jood zegt dat over de een-na-laatste jood! Dat soort berichten maakt je wel gevoelig voor een bepaalde vorm van werkelijkheid.”

Een vorm van hyperrealisme, een intensere vorm van werkelijkheid. 
Hij knikt. “In het dagelijks leven verkeer ik voortdurend in dat soort realiteiten. Het gaat ook om een bepaald soort gevoeligheid, ik denk dat dat iets is wat veel schrijvers hebben. Ik maak nu voor de VPRO een programma waarin ik langs de grenzen van Nederland reis. Daardoor ben ik me steeds sterker gaan realiseren dat je helemaal niet zo ver van huis hoeft om het ongelooflijke aan te treffen. Ik hoor tijdens het maken van dat programma schitterend sober vertelde levensverhalen en ontmoet de meest verbazingwekkende mensen.” Dan komen ze toch nog, de verlossende bitterballen, in twee zwarte doosjes. De twaalf apostelen, met mosterd. “Ze zullen wel lekker smaken na zo’n lange wachttijd”, zegt de jongen in het zwarte uniform opgetogen. Als hij is verdwenen lacht de schrijver en parafraseert op samenzweerderige toon: “We hebben expres een uurtje gewacht, want ze zijn eigenlijk niet te eten.”

Ook dit jaar doe je mee aan Nightwriters, het literaire theaterprogramma over oude jongens die de middelbare leeftijd hebben bereikt en zich afvragen waar hun jeugd is gebleven.
“Nou, ik weet wel waar mijn jeugd gebleven is. Die is gewoon weg. Maar tegelijkertijd heb ik er handenvol jeugd voor teruggekregen in de vorm van twee bloeiende dochters, dus die melancholie is mij inmiddels wezensvreemd. Maar er is wel een andere invalshoek: Hoe een man van middelbare leeftijd zich verhoudt tot vrouwen die twintig jaar jonger zijn. Ik wil weten waar op de loopplank een man van 45 een vrouw van 25 ontmoet.”

En de begeerte?
Ook een zoete herinnering? “Als mensen kinderen krijgen, zijn de hormonale transformaties niet alleen voorbehouden aan de vrouw”, antwoordt hij enigszins cryptisch, en lacht: “Laten we zeggen dat het speelveld aanmerkelijk kleiner is geworden. Als man met twee kinderen moet je toch gewoon thuis zijn? Vorig jaar kwam er in Café Schiller een vrouw naar me toe, nadat ze een week eerder een lezing van me had bijgewoond. Twee uur later vroeg ze: ‘Zullen we elkaar volgende week weer hier treffen?’ Ik antwoordde: ‘Ach, mevrouw, niets liever, maar ik wil graag eenvoudig leven.’” Hij lacht smakelijk. “Een aanmoediging en een afwijzing in één zin. Ja, ik wil met je naar bed, maar nee, we gaan het niet doen. Beter kon ik het niet uitdrukken.” De bitterballen waren heerlijk, het interview is afgelopen. Weten we nu meer over de mens achter de schrijver? “Soms heb ik de indruk dat je verhalen vertelt om het zicht op Tommy Wieringa te belemmeren”, zeg ik. “Absoluut!” beaamt hij glunderend. “Een goed verhaal voorkomt doorvragen.”

Tekst: Fabian Takx
Fotografie: Stephaniepistel.com
Artdirector: Geert-Jan Renzen
Visagie: Annemiek Bohnenn
Assistent fotografie: Hyung Balkema
Assistent styling: Kristel van Heel
Beeldbewerking: Leonard van vliet

Tags: , , , , , ,