Hoeveel weken het duurde weet ik niet meer, maar wel dat ik op zeker moment tegen bomen begon te praten – en dat was lang voordat dat tot therapie verheven was. En de Noordkaap heb ik uiteindelijk nooit bereikt, dit vooral dankzij de gastvrijheid van een aantrekkelijke jonge Finse onderwijzeres wier man op de grote vaart zat, en die dus ook wel wat gezelschap kon gebruiken.
Maar nu, jaren later, kreeg ik een herkansing. Ook per vliegtuig blijkt het nog een heel gedoe om er te komen. Amsterdam – Oslo, Oslo – Hammerfest en dan vanaf Hammerfest met een De Havilland Dash 8 van Wideroe Flyselskap naar Kirkenes. De laatste lijn fungeert als een soort streekbus, dus we maakten tussen de sneeuwstormen door voortdurend spectaculaire tussenlandingen op ijselijk korte baantjes van slaperige vissersplaatsen als Mehamn, Berlevåg, Båtsfjord, Vadsø en uiteindelijk Kirkenes.
Hier ligt het best bewaakte stukje grens van de Europese Unie. Noorse grenswachten kijken naar Oost-Duits voorbeeld vanaf hoge uitkijkposten in het ‘rijk van het kwaad’. Dag en nacht wordt elke meter nauwkeurig met camera’s bewaakt. Niet dat het makkelijk is van Russische kant de grens überhaupt te benaderen. Twintig tot veertig kilometer van de eigenlijke grens stuit je daar al op een ijzeren hekwerk dat onder stroom staat. Wie met een speciale pas dichter bij de grens mag zijn, stuit vervolgens op nog een soortgelijk hekwerk op een kilometer van de grens. De Russische grenswachten die hier werken laten zich dan ook maar sporadisch zien. Officieel mogen de Noren precies met hun voeten voor de denkbeeldige grensstreep gaan staan, maar wie zich dan voorover buigt en met zijn hoofd boven Russisch territorium gaat hangen, riskeert een boete van omgerekend 600 euro. In de winter is dat mogelijk, want de grens loopt in het midden van de dan dichtgevroren rivier de Pasvik die uitkomt in de Barentszee.
Benen met antivries! Ost-Finnmark, zoals dit gebied in 1750 werd gedoopt – toen het noorden van Scandinavië voor het eerst geografisch werd verdeeld tussen Finland, Noorwegen en Zweden – is door de eeuwen heen een fel bevochten stukje grond geweest vanwege de rijke bodemschatten. Hoofdstad Kirkenes is vooral bekend om zijn ijzermijnen. De eerste stad over de Russische grens heet Nikel – inderdaad, omdat hier nikkel gewonnen wordt. Russen houden van eenvoud; zo had ik in Moskou ooit een ijskast van het merk Minsk, gewoon omdat hij in Minsk gemaakt was, en een gasfornuis van het merk Jaroslav omdat… precies. Naast Nikel, zie ik op de kaart, ligt het stadje Sputnik wat Russisch is voor ‘metgezel’. Maar waarom die stad ‘Metgezel’ heet, is me vooralsnog een raadsel. Was de bevolking zo razend enthousiast over de lancering van de eerste Russische kunstmaan dat ze hun stad maar omgedoopt hebben? Een dronken burgemeester?
In de lange wintermaanden, als de zon zich niet laat zien, heeft men hier in het Wilde Noorden alle tijd om over dit soort dingen na te denken, want het is hier ijzig koud, donker en vooral ontzettend stil.
Onze eerste tocht vanuit Kirkenes gaat op een slee achter een rendier over de bevroren rivier. Wonderlijke beesten. Niet helemaal tam te krijgen, maar na lang oefenen willen ze wel een sleetje trekken, een beetje mokkend en af en toe toch wat schichtig, Maar als de vaart er eenmaal inzit is het een fijne manier van voort bewegen. De sleetjes zijn zo achter elkaar gespannen dat het rendier dat de slee achter de mijne trekt, zich met zijn hoofd ter hoogte van mijn sleetje bevindt. Zo is het beest van zeer nabij te bekijken tijdens zijn werk. De adem van het dier naast me ruikt lekker, een beetje muskusachtig en mijn hand verdwijnt zomaar in de enorme pelsvacht. Ze schijnen elke koude te kunnen hebben, onder andere omdat het bloed in hun kale benen voorzien is van een soort antivries. En natuurlijk dankzij hun tien centimeter dikke pels waarvan de haren isolerende luchtzakjes hebben.
Min 34 °C is het en er zijn maar weinig beesten die dit nog kunnen hebben. De poolvossen zitten liever in hun hol, de beer snurkt een gat in de donkere dagen en ook de witte konijnen wachten betere tijden af onder de grond. Alleen het rendier vindt het wel lekker zo en schraapt met zijn hoeven het mos onder de sneeuw vandaan of ploft lekker voort over de sneeuw vlakten op zijn dikke slofvoeten. Een mens houdt het alleen vol in twee lagen vilten laarzen met daaroverheen een laars van rendiervacht; over de bekende vierlaags wintersportkleding gaat nog een winddichte gewatteerde pooloverall. En mijn op Schiphol inderhaast aangeschaft ‘Made in China’-petje moet ik al snel verruilen voor een bontmuts van plaatselijke makelij. Halverwege de dag laten we de rendieren achter bij een Lappenfamilie. We stappen over op sleetjes getrokken door honden, die blijkbaar ook geen last hebben van de kou. Het zijn uiterst energieke beesten die staan te popelen om te vertrekken. Als ik ze aanhaal kruipen ze staande tegen me aan, omklemmen me met hun voorpoten en drukken hun neus tegen de mijne. Hondenliefde. In een noodtempo jakkeren ze Reizen_noordkaap met z’n zessen voort, af en toe snel omkijkend op zoek naar een complimentje. In groepsverband een sleetje trekken, het is hun lust en hun leven.
Noorderlicht In de middag zakt de zon onder de zuidelijke horizon en moeten we de honden vervangen door gemotoriseerd en verlicht vervoer. De sneeuwscooter gaat een stuk sneller, maar nu hoort een integraalhelm bij de uitrusting. Zonder dat zouden de ogen in je hoofd bevriezen op weg naar het diepe Fjord van Varanger. Het doel van vandaag: de vangst van de beruchte koningskrab. Het was de bedoeling dat we op echte krabbenvangst zouden gaan, met rubberboten het fjord op en met droogpakken duikend naar de de ijzeren fuiken op de bodem waarin de krabben zich vastlopen. Door de ijzige koude van de afgelopen periode is dit echter niet meer mogelijk. In het licht van de scooter zien we een houten deurtje op het ijs liggen, daaronder bevindt zich een gat dat ook nog bijna dichtgevroren is en weer opengehakt moet worden. De visser trekt aan een ketting een ijzeren bak omhoog en inderdaad, twee krabben van een meter lengte schudt hij er uit op het ijs. Het verschil tussen het water van zo’n vier graden daar beneden en de buitenlucht van min 34 wordt de beesten binnen enkele tellen fataal. Dat bespaart ze een minder prettige kookdood in de pan, zullen we maar zeggen. Onderkoeling schijnt een mooie dood te zijn.
Twee krabben voor zes personen, we krijgen het die avond niet weggewerkt in de warm gestookte hut aan de oever van het fjord. En het moet gezegd, de krab is een culinaire delicatesse, terwijl er niets meer mee gedaan is dan koken in het zoute zeewater.
Ondertussen voltrekt zich onder de heldere sterrenhemel een fenomeen dat ieder mens eigenlijk een keer gezien moet hebben: het noorderlicht. De wetenschap is honderden jaren bezig geweest om er een verklaring voor te vinden. Ze kwamen uit bij een soort verstrooid groen neonlicht dat zich in de meest bizarre vormen en snelheden langs de hemel vaagt. Maar het is zo indrukwekkend dat het geen wonder is dat alle natuurvolken van het noorden er de directe hand van de Allerhoogste in zagen en dat nog wel doen. Met moeite ruk je je ervan los, stijf van de kou, om de nacht in de warme hut door te brengen.
Bonkende landing De volgende dag gaan we dan eindelijk mijn jeugddroom waarmaken en richting Noordkaap, Nordkapp op z’n Noors, op 71 graden noorderbreedte. Het noordelijkste puntje vasteland, maar eigenlijk klopt dat niet helemaal, want de klif ligt op het eiland Magerøyen dat inmiddels door een zeven kilometer lange tunnel met het vasteland is verbonden. Boze tongen beweren zelfs dat er een ander plekje is dat geografisch nog hoger ligt. Maar dat wil ik niet weten. Het vliegveldje van het grootste dorp, Honningsvåg, is dusdanig aangelegd dat het onderwerp is van verschillende discussiegroepen op het internet. ‘…but to do so (erlanden dus, JS), you have to go over the hill and ride the slope down to make an approach to the runway. I would hate to try that at night…’ lees ik nog op het vliegveld van Kirkenes. Als we in het donker de bonkende landing inzetten wordt het vliegtuigje inderdaad door de toren weggestuurd wegens te heftige sneeuwval. Uiteindelijk vliegen we tegen de helling omhoog, om na een bocht van 180 graden diezelfde helling af te vliegen om meteen aan het einde van de bocht het baantje te raken, vol in de remmen. De wetenschap dat Noren zelden ondoordachte dingen doen, verdrijft de lichte paniek.
In het waterige ochtendlicht verzamelen zich vier touringcars in het haventje van Honningsvåg om met de toeristenpassagiers van de net aangemeerde Hurtigruten, de postboot die de Reizen_noordkaap ik kijk uit over De zee naar het noorDen, waar het grote niks is Noorse kust op en af vaart, de tocht naar de Noordkaap te maken. Het is zo’n dertig kilometer, die in konvooi achter een sneeuwschuiver moet worden afgelegd. De schuiver gaat één keer per dag heen en na twee uur weer terug. Wie niet achter hem aan rijdt, moet wachten tot de volgende dag. Het wordt een indrukwekkende tocht door een soort besneeuwd maanlandschap waar het weer van minuut tot minuut zomaar omslaat van helder zonnig naar ziedende sneeuwstorm en weer terug naar zonnig. De bussen denderen met hun spijkerbanden langs diepe fjorden, over de met dikke lagen ijs bedekte weg, alsof er sneeuw noch ijs bestaat. Maar daar staat hij plots, de beroemde ijzeren globe, het merkteken van de kaap. Toch een stuk groter dan ik altijd dacht.
Ik ga er voor staan en laat me fotograferen. Ik draai me om en kijk op het uiterste puntje van Europa uit over zee, die staalblauw is en die geen einder heeft naar het noorden, waar het grote niks is. Waar niets meer is dan het ijs van de Noordpool. En als ik verder zou kunnen kijken over de pool heen, dan zou ik daar precies in het verlengde de Beringzee zien, tussen Alaska en Siberië. Ik probeer dat romantische gevoel op te roepen dat ik had toen ik achttien was en hier wilde zijn, maar ik heb het vooral koud. En toch, als ik een dag later land op de Polderbaan en me met m’n koffer door de hordes reizigers vecht, heb ik meteen heimwee naar de ijzige stilte en het totale troosteloze niks waar ik nu eindelijk een paar dagen heb mogen doorbrengen.
Tekst: Jo Simons
Foto’s: Bjørn Jørgensen/Innovation Norway